WETENSWAARDIGHEDEN OVER TIJD
Het dagelijkse ritme van mensen werd in een ver verleden bepaald door de op- en ondergang van de zon. Het tijdstip werd overdag bepaald aan de hand van de stand van de zon en s ’avonds door de stand van de maan of sterren. Op dit moment wordt het tijdstip door zeer nauwkeurige atoomklokken bepaald, maar de invloed van de zon is in de moderne tijdrekening nog steeds aanwezig.
Vanaf de dertiende eeuw deden mechanische uurwerken hun intrede. Die uurwerken stonden ingesteld op de plaatselijke tijd. De klok diende twaalf uur aan te wijzen als de zon in het zuiden stond. Deze tijd wordt de lokale ware zonnetijd genoemd. Gedurende het jaar loopt de zon echter soms wat voor en soms wat achter ten opzichte van een eenparig rondlopende zon (middelbare zonnetijd). Om die reden moesten zelfs perfect lopende klokken vrijwel dagelijks bijgesteld worden om de lokale ware zonnetijd aan te geven.
Het verschil tussen ware- en middelbare zonnetijd noemt men tijdvereffening. De tijdvereffening varieert tussen 14 minuten achterlopen (de zon loopt achter op een gelijkmatig lopende klok) op 11 februari en 16½ minuten voorlopen (de zon loopt voor op een gelijkmatig lopende klok) op 3 november.
De precisie van mechanische klokken was in het verleden overigens niet groot. Ook om die reden moesten ze, los van de tijdvereffening, vrijwel dagelijks worden bijgesteld. Dat bijstellen vond altijd plaats met behulp van een zonnewijzer. Binnen een bepaalde gemeente werd meestal iemand benoemd voor het dagelijks op tijd zetten van alle openbare uurwerken.
Naarmate uurwerken preciezer werden vond men het dagelijks bijstellen van de klokken op de ware lokale zonnetijd steeds meer bezwaarlijk. Vanaf het einde van de achttiende eeuw ging men dan ook langzaam over tot de invoering van de middelbare zonnetijd voor de tijdmeting. De uurwerken hoefden dan niet meer dagelijks bijgesteld te worden vanwege de tijdvereffening.
Vanaf omstreeks 1830 voerden enkele Nederlandse steden de middelbare tijd in. Vanaf die tijd zijn er binnen Nederland diverse pogingen geweest om de middelbare tijd landelijk in te voeren, maar dat stuitte steeds op bezwaren. In het midden van de negentiende eeuw kwamen spoorwegen en telegrafie steeds meer in opkomst. Het is vooral daaraan te danken dat men het steeds meer wenselijk achtte om één, voor het hele land geldende, tijd in te voeren. Zo gingen in 1840 in Engeland de meeste spoorwegmaatschappijen over op de middelbare tijd van het Royal Observatory van Greenwich.
In Nederland gingen in 1840 opnieuw stemmen op om de middelbare tijd in te voeren. Echter pas in 1852 kwam er enige beweging in het aannemen van de middelbare tijd in Nederland. Dat kwam
omdat in de Telegraafwet van 1852 werd bepaald dat de landelijke telegraafdienst haar klokken moesten instellen op de middelbare tijd van Amsterdam. In latere wijzigingen van de telegraafwet werd het toegestaan om de openingsuren van de telegraafkantoren in de plaatselijke tijd op te geven maar op de telegrammen moest altijd de Amsterdamse Tijd worden opgegeven. Pas vanaf 1866 moesten zowel de openingstijden als de, op de telegrammen, vermelde tijden opgegeven worden in de middelbare tijd van Amsterdam.
In 1884 is men gestart om tot een wereldwijde standaard voor de tijd te komen. De aarde werd daarbij verdeeld in tijdzones waarbinnen steeds één uniforme tijd zou gaan gelden. Er werd hierbij bepaald dat de nulmeridiaan door het Royal Observatory van Greenwich zou lopen. Het leek destijds dan ook logisch dat Nederland dan de middelbare tijd van Greenwich, GMT (Greenwich Mean Time), ofwel de West-Europese Tijd zou gaan invoeren. Dit omdat Nederland, geografisch gezien, dichter bij de nulmeridiaan dan bij de meridiaan van 15 graden oosterlengte ligt. Op 15 graden oosterlengte is de meridiaan gelegen waarnaar de Midden-Europese Tijd geregeld wordt.
In 1892 werden de Nederlandse spoorwegen en de telegraafdiensten dan ook wettelijk verplicht om voortaan de middelbare tijd van Greenwich aan te houden. Een aantal gemeentes sprak echter de voorkeur uit om de Midden-Europese Tijd aan te houden, zoals in Duitsland gebruikt werd. Omdat hieraan geen gehoor werd gegeven en er ook geen wettelijke regeling was voor geheel Nederland, bleef men in Nederland de Amsterdamse tijd hanteren. Dat met uitzondering van de Telegraafdiensten en de Spoorwegen.
Pas in 1895 sprak de regering zich uit om in Nederland de Midden-Europese Tijd te gaan hanteren. Dit voorstel kwam echter niet tot een wet. Als gevolg daarvan zou het nog tot 1908 duren voordat er in Nederland een einde kwam aan een veelheid van gehanteerde tijden. In 1908 werd de Nederlandse wettelijke tijd aangekondigd. Die uniforme wettelijke tijd in Nederland zou de middelbare zonnetijd van Amsterdam worden. In 1937 is hiervoor de meridiaan van 5° oosterlengte gekozen. Deze tijd werd de “Nederlandse Tijd” genoemd.
Daarna volgde roerige oorlogsjaren waarbij de Midden-Europese tijd werd gehanteerd. In 1958 werd die Tijd de officiële Tijd binnen Nederland. Sindsdien is de Midden-Europese Tijd dus de officiële Tijd binnen Nederland. De Midden-Europese wordt geregeld naar de meridiaan van 15 graden oosterlengte.